Dagelijkse deadlines, Liefde

Oma

“Wat doe ik hier?” Ik word wakker onder mijn eigen dekbed, maar niet in mijn eigen bed. “Je gaat naar oma”, zegt papa vanachter het stuur. Ik lig op de achterbank en het is al donker. Dan is alles goed, moet ik gedacht hebben, om meteen weer in slaap te vallen, want verder weet ik er niets meer van. Ik was vier en het was de nacht dat mijn broertje geboren werd.

Elke zaterdag ging ik naar oma en dan was alles goed. Van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat. Vaak bleef ik logeren. Dan mocht ik de eerste uren op de bank in de voorkamer slapen, terwijl oma aan tafel zat te breien. De bank stond tegen een stuk muur waar een deur in zat, maar waar overheen was behangen. Op één plek zat er een leemte achter het behang vlak boven mijn hoofd. Ik kon niet met mijn vinger van dat gladde stukje behang afblijven, ondanks herhaaldelijke waarschuwingen. Op een avond prikte ik natuurlijk met mijn vinger door het behang heen. Een gat. Ik schrok er zelf van. In mijn herinnering is dat de enige keer geweest dat oma boos op me werd.

Bij oma mocht altijd alles. Blauwe druifjes plukken uit de moestuin naast het huis. Met een aardappelschilmesje ‘speren’ snijden uit ligustertwijgjes. Krenten snoepen van de krentenboom. Vaak zat ik helemaal bovenin de grote boom die in de hoek van de tuin stond, met mijn tekenblok en etui vol stiften. Mijn warme middageten – spinazie met beschuit erdoor óf boerenkool met gort – takelde oma aan een touw de hoogte in. Dat scheelde weer, dan hoefde ik niet te zien hoe opa zijn leeggeschraapte bord vervolgens volgoot met yoghurt en Bessola en ondertussen gek deed met zijn kunstgebit. Of hoe mijn oom een kuiltje prakte in zijn stamppot voor de jus en daar zijn hap eten in doopte om het geheel af te sluiten met het demonstratief schoonlikken van zijn bord.

Oma abonneerde zich op de Tina. Elke zaterdag lag een nieuw blad voor me klaar. Die las ik dan bij de thee, met een mergpijpje erbij. Of bitterkoekjes. In de winter dronken we hete chocomel van Buisman. Een keer maakte ze me zo aan het lachen – ik weet niet meer wat ze zei – dat ik het bruine goedje breeduit over tafel sproeide. Nog vele zaterdagen later ontdekten we nieuwe bruine vlekken op mijn viltstiften en de Kaapse viooltjes in de vensterbank.

Als het TT was, bleef ik de hele week. Opa vertrok ‘s nachts al naar de baan met een broodtrommel vol brood die oma voor hem had klaargemaakt. Later op de dag kwam hij weer thuis, met een bruine kop, een onaangeroerde broodtrommel en een fietstas vol Duitse worsten en blikjes cola. Oma bleef brood in z’n trommel meegeven. Op zaterdag keken we naar de races, oma vanuit de keuken, altijd in de weer met schoonmaken. Net zoals ze in november vanuit de keuken met me meeleefde of Sinterklaas wel goed zou aankomen in het land.

De mooiste herinnering heb ik aan het afwassen. Een klusje dat ik nu verafschuw, maar dat ik bij oma het leukste vond om te doen, omdat ik dan met de zeepklopper schuim mocht kloppen. Ik deed altijd te wild. Ik wist ook precies waar alles stond bij oma en kon alles kopjes en schotels op de juiste plek terugzetten, ook al deed oma zo’n beetje elke week aan een interne verhuizing van alle huisraad.

Ik werd ouder en ging naar de middelbare school. Steeds vaker sloeg ik een zaterdag over. Tot ik ging studeren en ons zaterdagritueel uiteindelijk helemaal ophield. Ook oma werd ouder en daar had ze het moeilijk mee. Ik vond het op mijn beurt steeds moeilijker om naar oma toe te gaan. Ik wilde niet zien hoe ze ouder werd en slechter voor zichzelf en het huis ging zorgen. Ik wilde niet horen dat ze de dagen zo lang en eenzaam vond en dat ze onze zaterdagen zo miste. Als ik kwam, vroeg ik haar naar vroeger, niet naar nu, dan kwamen er mooie gesprekken. Naar haar tijd in Hilversum als dienstmeisje bij ‘Mevrouw’ of toen ze in het Slachterijlaantje woonde en de Duitsers vanuit de watertoren in gevecht waren met de Canadezen die bij hen in de tuinen lagen. Ik haalde herinneringen op aan ‘onze zaterdagen’. Zij vertelde vaak over de keer dat ik in het ziekenhuis lag en zij ontdekte dat mijn infuus niet goed zat. Ik was aan het leegbloeden in plaats van dat ik medicijnen binnenkreeg. Dat moment stond in haar geheugen gegrift. Maar het liefst keken we samen foto’s en filmpjes van haar achterkleinkind op wie ze zo dol was. Daarvan kon ze intens genieten en was ze ook weer even de oma die ik kende van vroeger.

Na mijn bezoek liep ze, toen dat nog kon, met me mee naar het tuinhek. Tegen de tijd dat ik de brandgang uit en om het huizenblokje heen was gefietst, stond oma al bij het voorraam om me uit te zwaaien. Ik dacht dan altijd: valt nog best mee oma, met dat lopen van je.

Maar uiteindelijk viel het niet meer mee. Nu zwaaide ik ook toen ik wegfietste, maar oma stond niet voor het raam. Ik was op bezoek geweest voor de laatste keer, dat wist ik, en de tranen stroomden me onverwacht over de wangen. Terwijl ik haar hand had vastgehouden, vroeg ik nog één keer: weet je nog oma, van de boom? De hete chocomel over de stiften en bos bloemen? En die keer dat papa me met dekbed en al kwam afleveren?

Een kus, een knuffel. Ga maar oma, dacht ik. Zo is alles goed.